Aflevering 7:
Dagelijks leven ; huishouden

Huishouden - Thomasvaer en Gijzelaar

Uit: Gedenkboek Beekvliet. 31 december 1942

Straks, in de Aula, bijeen met Goudsche pijpen en punch, hooren we de geestige en ontroerende kroniek van Thomasvaer en den plaatsvervanger van Pieternel. En als het kwart voor twaalven is, spreekt Schermerhorn ons toe.

Eerst herdenken we samen, staande in volledige stilte, waarin langzaam de namen klinken onzer gevallen lotgenooten, de wonden, die op 15 Augustus en 16 October de veroveraar sloeg in het hart van ons Nederlandsche Volk.

Dan voert hij ons mee naar hen, die zoo heel veel meer te verduren hebben dan wij, in gevangenissen en concentratiekampen en naar onze vrouwen thuis, die den last der eenzaamheid dragen, om te eindigen met de uitdagende vraag aan ons, gijzelaars van Michielsgestel:

,,Hoe komen we straks terug in onze Nederlandsche Volksgemeenschap,

met leege handen of met een boodschap?”

Thomasvaer en Gijzelaar

Oorspronkelijk uit Vondel’s ‘Gijsbrecht van Amstel’ stamt de tweespraak van ‘Thomasvaer en Pieternel. Een Oud- of Nieuwjaarsconference waarin het wel en wee van de stad Amsterdam werd besproken. Een traditie die in veel steden en dorpen navolging vond. De gijzelaars konden en wilden niet achterblijven. Maar er was in deze mannengemeenschap uiteraard geen “Pieternel” voorhanden. Vandaar de aanpassing naar Thomasvaer en Gijzelaar.

Hieronder een korte passage uit ‘Thomasvaer en Gijzelaar’

Een citaat over het huishoudelijk werk uit Thomasvaer en Gijzelaar

Thomasvaer: Gelukkig, maar nu vraag ik je – in opdracht van m’n vrouw – Hoe reilt en zeilt de heele boel hier nou? Wie doet de vaat, wie borstelt er de kleeren? Wie doet de kamers en de bedden van de heeren? Wie jast de piepers, wie zal wortels schrappen? Wie dweilt den vloer, de gangen en de trappen?

De Heeren aan het huishoudelijke werk

Gijzelaar: Mijn beste Thomasvaer, ik zie, Je snapt nog niets van onze Lager-harmonie. De hele boel is reuzengoed in orde, En heeren, die wellicht thuis wel eens knorden, omdat de netheid hun al gauw voldoende was, die morsen hier zelfs heelemaal geen asch. En waar ze samen waren neergezeten, daar is de vloer als thuis – om van te eten! En mócht het somtijds niet in orde wezen, dan zal de asch-oudste hun de les wel lezen!

Thomasvaer: Asch-oudste- Van zoo’n baantje heb ik nooit gehoord. Het klinkt wat Duitsch – verklaar me eens dat woord.

Gijzelaar: Een oudste noemt men hier, die voor den boel moet zorgen, Den eetzaal-oudste zie je eerst, al in dèn morgen. De kamer-oudste heeft zijn taak den heelen dag, De oudste voor biljart bepaalt, wie spelen mag. Die functie is heel hoog, hij past zoo op z’n zaken, dat hij nog onder ‘t spel de ballen graait van ‘t laken.

Corvée 

Den volgenden ochtend heb ik corvée, samen met mijn buurman,
een waardige Gedeputeerde van de provincie Utrecht.
Als wij een zware vuilnisbak over de slaapzaal vervoeren op onzen weg
naar de vuilnisbelt worden wij begeleid door het zingen van Chopin’s Marche Funèbre.
Als wij de trap vegen zegt een passeerende hoogleraar: ‘Onze Keetje doet het beter
en meer van die dingen, die mij nopen, hem met den bezem te verjagen.
Als wij het karretje, waarop stapels eetschalen vervoerd worden,
van de keukens naar de eetzaal kruien, kunnen wij den lust niet weerstaan,
er een bekend politicus mee na te zitten.
Ontbreekt de ernst hier? Wordt er een soort pretje van gemaakt?
Neen, volstrekt niet. Dit dient om den moed en de stemming te handhaven.
Het behoort tot de houding. Zodra een Duitscher verschijnt, verkillen de gezichten.
Wij weten dat de gijzeling bittere ernst is.
Toch gedragen wij ons soms als schooljongens.
De sfeer van Beekvliet is vol tegenstellingen, gelijk de menselijke natuur zelf.
(Peereboom, pp. 33 – 34)